Soms wil ik de bloemen plukken,
soms laten staan.
Soms til ik mezelf
op mijn schoot
en houd haar een tijdje bij elkaar
voordat
ik vertel
dat ze hier niet welkom is.
Ze heeft haar huid voor me
afgeschud,
maar ze kan er maar zoveel van terug nemen
nu het
verlaten is. Soms
weet ik niet
waarom
ze onder het okerkleurige dekbed bij het raam
blijft liggen,
waarom
ze ‘s nachts bibberend
onder de dunne lakens ligt met het raam
wijd open.
Ik wil dat je wegvliegt, hoofd,
maar ik weet niet
waarheen.
Ik wil dat je wegvliegt,
maar ik wil niet
mee.